Waar moet u als particulier aan denken bij het invullen van uw aangifte inkomstenbelasting? In dit vierdelige dossier vindt u een handig overzicht van alle zaken waarmee u rekening moet houden. In het eerste hoofdstuk kunt u meer lezen over de hypotheekrenteaftrek en de berekening van uw eigenwoningschuld. Het tweede deel focust op persoongebonden aftrek, ofwel uitgaven door persoonlijke omstandigheden die u mag aftrekken van de belastingen. Het derde gedeelte gaat dieper in op lijfrenten en alle bijbehorende fiscale voorwaarden en gevolgen. In het vierde en laatste kapittel vindt u ten slotte meer informatie over de reisaftrek openbaar vervoer en alle mogelijke heffingskortingen waarvan u gebruik kunt maken.
Navigatie Deel 1: Hypotheekrenteaftrek Deel 2: Persoonsgebonden aftrek Deel 3: Lijfrenten Deel 4: Reisaftrek openbaar vervoer en heffingskortingen |
Heeft u een hypotheek of lening afgesloten om één (of meerdere) van de onderstaande redenen?
Dan mag u de rente op die hypotheek of lening aftrekken van uw belastbaar loon in box 1 (inkomen uit werk en woning). Als u een deel van de lening gebruikt om meubels te kopen, dan mag u voor dat deel geen rente aftrekken.
U mag de betaalde rente alleen aftrekken voor een lening ter waarde van maximum de eigenwoningschuld. Indien u meer heeft geleend, dan mag u dat gedeelte niet aftrekken; u moet dat dan aangeven als schuld in box 3 (inkomen uit sparen en beleggen).
U mag de rente maximum 30 jaar lang aftrekken van uw belastbaar loon in box 1. Als u het bedrag van de lening verhoogt, begint voor dat extra deel een nieuwe periode van 30 jaar.
Met de benaming “eigen woning” bedoelt de Belastingdienst dat u, uw fiscale partner of u beiden eigenaar bent van de woning, en dat de woning in kwestie uw hoofdverblijf is. U verhuurt het pand dus niet voor het grootste deel van het jaar uit aan iemand anders. U mag maximaal 1 hoofdverblijf hebben.
Ook woonboten en -wagens met vaste lig- of standplaats gelden als eigen woning, net als vakantiewoningen, woningen op basis van een lidmaatschap van een coöperatieve flatvereniging, en woningen waarvan u of uw fiscale partner het recht heeft van erfpacht, het recht van opstal, of – door een erfenis – het vruchtgebruik, het recht van bewoning of het recht van gebruik.
Als u een nieuw hoofdverblijf aankoopt en daarvoor een lening afsluit, dan mag u de rente (die u betaalt over die lening) aftrekken.
Opgelet: Vergeet niet om het eigenwoningforfait van uw hoofdverblijf op te tellen bij uw inkomsten in box 1. De Belastingdienst beschouwt het eigenwoningforfait, een percentage van de WOZ-waarde van het hoofdverblijf, namelijk als inkomsten die u haalt uit uw woning. Voor 2019 geldt de volgende tabel:
Waarde van het woongedeelte | ||
Meer dan | Niet meer dan | Forfait |
- | €12.500 | 0,95% |
€12.500 | €25.000 | 1,20% |
€25.000 | €50.000 | 1,30% |
€50.000 | €75.000 | 1,45% |
€75.000 | €1.080.000 | 1,65% |
€1.080.000 | - | €17.820 plus 2,35% van de woningwaarde die hoger is dan €1.080.000 |
De waarde en schuld van uw andere woning(en), die dus niet uw hoofdverblijf zijn (omdat u ze bijv. verhuurt), moet u aangeven in box 3 (inkomen uit sparen en beleggen).
Gebruikte u de lening om verbouwingen of onderhoudswerken aan uw eigen woning te financieren? Dan heeft u een verbouwingslening, en dan mag u de rente en financieringskosten aftrekken zoals weergegeven in de onderstaande infographic.
Sloot u de lening af tijdens of na de verbouwingswerken? En betaalde u daarvoor al een deel van de kosten voor het onderhoud of de verbouwing? Als u de lening binnen 6 maanden na het begin van de verbouwing afsluit, dan mag u de rente en financieringskosten van de lening aftrekken tot het reeds betaalde bedrag.
Opgelet: Heeft u dat geld op een aparte rekening gestort die specifiek bestemd is voor de verbouwing? Dan spreken we van een verbouwingsdepot, en daarvoor zijn er andere regels van kracht (zie later).
Betaalt u maandelijks of jaarlijks een bedrag aan een grondeigenaar omdat u erfpachtrecht, opstalrecht of recht van beklemming afkoopt? Dan mag u die kosten aftrekken in box 1.
Zowel bij erfpachtrecht, opstalrecht als recht van beklemming bent u dus niet de eigenaar van de grond van uw woning. Bij erfpachtrecht heeft u het recht om voor (on)bepaalde tijd de grond te gebruiken waarop (bijvoorbeeld) een huis staat. In het geval van opstalrecht bezit u het recht om iets te bouwen op de grond van iemand anders, zonder dat die persoon de eigenaar wordt van uw bouwwerk. Zowel het erfpachtrecht als het recht van opstal gelden voor een bepaalde tijd. Heeft u recht van beklemming? Bij deze verouderde vorm van erfpachtrecht heeft u het zakelijk recht van het gebruik van iemands grond. Dit is een recht dat eeuwig blijft doorlopen.
Er zijn enkele niet-aftrekbare uitzonderingen:
Sluit u een hypotheek of lening af om een eigen woning te bouwen, of om verbouwings- of onderhoudswerken uit te voeren aan uw eigen woning? Dan zijn er een aantal financieringskosten die u eenmalig mag aftrekken. U mag de kosten ook meefinancieren in uw hypotheek of lening.
U moet wel voldoen aan de voorwaarde van verplicht aflossen. Dit houdt in dat u de lening moet aflossen binnen een vooraf bepaalde periode en dat u een bepaald minimumbedrag moet afbetalen.
U moet verplicht aflossen - om zo uw rente te mogen aftrekken - als u voor de eerste keer een hypotheek of lening afsluit in 2013 of later, of als u uw hypotheek of lening verhoogt. Als u echter op 31 december 2012 al een eigenwoningschuld had, dan is de aflossingsverplichting alleen geldig voor het extra geleende bedrag.
U kunt uw lening annuïtair of lineair aflossen. Bij een annuïtaire aflossing betaalt u een vast bedrag aan hypotheekrente en aflossing per maand, kwartaal, halfjaar of jaar. Bij lineair aflossen betaalt u een vast bedrag aan aflossing, en een hypotheekrente over de overblijvende schuld. Aangezien uw schuld steeds kleiner wordt, daalt uw rente langzamerhand ook. In beide gevallen moet u de lening binnen 30 jaar afbetalen.
Kosten | Aftrekbaar | Niet aftrekbaar |
Bemiddelingskosten (i.v.m. hypotheek/lening) | X | |
Bemiddelingskosten (i.v.m. aankoop woning) | X | |
Notariskosten en kadastrale rechten (i.v.m. hypotheekakte) | X | |
Notariskosten en kadastrale rechten (i.v.m. koopakte) | X | |
Taxatiekosten | X | |
Kosten aanvraag Nationale Hypotheek Garantie | X | |
Bouwrente (periode na afsluiten voorlopige koop-/ aannemingsovereenkomst) | X | |
Bouwrente (periode vóór afsluiten voorlopige koop-/ aannemingsovereenkomst) | X | |
Nieuwbouwdepot | X (onder voorwaarden; zie onder) |
|
Verbouwingsdepot | X (onder voorwaarden; zie onder) |
|
Overdrachts- en omzetbelasting | X | |
Kosten onderhoud en verbouwing (bijv. aanleg van zonnepanelen, tuininrichting en schilderwerk) | X (voor rijksmonumenten zijn er bepaalde voorwaarden) |
U mag zowel de aftrekbare als niet-aftrekbare eenmalige kosten meenemen in uw hypotheek of lening. Hierover mag u dan de rente aftrekken.
Sommige niet-aftrekbare kosten mag u niet meefinancieren (en bijgevolg kunt u hiervoor geen rente aftrekken):
Er zijn twee manieren:
Zodra u eenmalig aftrekbare kosten vermeldt in uw voorlopige aanslag, dan mag u die in de daaropvolgende jaren niet meer aftrekken - alleen de rente die u betaalt over uw hypotheek of lening.
Soms heeft u door persoonlijke omstandigheden extra uitgaven. De Belastingdienst onderscheidt bepaalde uitgaven die u mag aftrekken van de belastingen.
Voldoet u aan de volgende voorwaarden?
Als u deze eisen kunt aanvinken, dan mag u mogelijk uw studiekosten aftrekken, net als andere kosten die een verband hebben met uw scholing en opleiding. Bijgevolg moet u over dat aanslagjaar aangifte inkomstenbelasting doen, ook als u geen of een laag inkomen heeft.
Heeft u geen inkomen op het moment van aangifte? Dan worden de afgetrokken studiekosten niet omgezet in geld, maar in een restant persoonsgebonden aftrek, dat u in de daaropvolgende jaren mag aftrekken van uw belastbaar inkomen (zie onder).
Er zijn 3 mogelijke situaties:
De Belastingdienst definieert “studiefinanciering” als één van de volgende zaken:
Als uw studiefinanciering hoger is dan de gemaakte kosten, dan kunt u geen studiekosten aftrekken.
In de afgelopen jaren ondergingen de regels voor de aftrek van studiegerelateerde kosten allerhande veranderingen. Vanaf 1 juli 2015 geldt een andere regelgeving:
Studiejaar 2015-2016 en later |
Studiekosten die u betaalde vóór 1 juli 2015 kunt u wel aftrekken. Studiekosten die u betaalde na 1 juli 2015 kunt u niet aftrekken. |
Studiejaar 2014-2015 en eerder |
Studiekosten zijn mogelijk aftrekbaar (zie onder). |
Studiekosten die u maakte voor het belastingjaar 2017 mag u dus niet meer aftrekken.
Indien u voor studiejaar 2014-2015 en eerder alleen de OV-chipkaart ontving voor uw studies, dan mag u de kosten aftrekken.
Voor de aftrek van studiekosten moet u altijd uitgaan van een kalenderjaar. Dit betreft dus de kosten van 2 studiejaren. Zo omvat bijvoorbeeld kalenderjaar 2016 de studiejaren 2015-2016 en 2016-2017.
Als u studeert buiten de standaardstudieperiode, dan mag u maximaal €15.000 aftrekken. De standaardstudieperiode omvat ten hoogste 5 aansluitende kalenderjaren, waarin u fulltime studeert en dus geen tijd heeft voor een voltijdse baan. Deze periode moet eindigen vóór uw 30e verjaardag. U mag de begindatum van de standaardstudieperiode zelf kiezen. Studeert u niet buiten de standaardstudieperiode? Dan is er geen maximum.
Houdt u na de berekening van uw aftrek meer over dan €15.000? Dan mag u dat resterende deel niet aftrekken.
Berekening studiejaar 2014-2015 en eerder Aftrekbare kosten van de studie (zie boven) MIN basisbeurs of prestatiebeurs van de DUO = UW AFTREK * De drempel geldt per persoon. Als uw fiscale partner ook studeert, dan heeft ieder zijn of haar eigen drempel. Voor het aanslagjaar 2019 bedraagt de drempel €250 voor u en €250 voor uw fiscale partner. |
Berekening studiejaren 2012-2013 en 2011-2012 Dit is een andere berekening dan die voor 2014-2015. Hiervoor moet u uw aangifte inkomstenbelasting gebruiken. |
Als u geen studiefinanciering krijgt voor uw studies en u heeft daar ook geen recht op, dan moet u bij de berekening van uw aftrek alleen eventuele toelagen van anderen (bijv. uw werkgever) aftrekken van de gemaakte kosten. Krijgt u die vergoeding gespreid, zoals in maandelijkse betalingen? Dan geeft u voor uw aangifte aan hoeveel u in totaal kreeg voor dat aanslagjaar (dus het maandelijkse bedrag vermenigvuldigd met 12).
Indien u wel recht heeft op studiefinanciering, maar u heeft deze niet aangevraagd, dan gelden nog steeds dezelfde regels als wanneer u wel studiefinanciering krijgt (Zie “Situatie 1”).
Vroeg u een levenlanglerenkrediet aan voor uw opleiding? In dat geval mag u de studiekosten aftrekken.
Berekening Aftrekbare kosten van de studie (zie boven) MIN een eventuele andere vergoeding, zoals bijv. een toelage van een studiefonds = UW AFTREK * De drempel geldt per persoon. Als uw fiscale partner ook studeert, dan heeft ieder zijn of haar eigen drempel. Voor het aanslagjaar 2019 bedraagt de drempel €250 voor u en €250 voor uw fiscale partner. |
In de maand waarin u voor het eerst studiefinanciering ontvangt, start uw diplomatermijn, die 10 jaar blijft duren. Binnen die termijn moet u uw diploma behalen.
Als u daarin slaagt, dan wordt uw prestatiebeurs omgezet in een gift. Zodra de DUO u daarvan op de hoogte brengt, mag u geen studiekosten meer aftrekken over die jaren.
Als uw diplomatermijn verstreken is zonder dat u uw diploma heeft gehaald, dan wordt uw prestatiebeurs een lening. De DUO geeft dan aan de Belastingdienst door hoeveel de lening bedraagt. Het bedrag staat vermeld op uw vooraf ingevulde aangifte. Trok u in de voorgaande jaren minder studiekosten af, omdat u de prestatiebeurs moest aftrekken van de kosten? Zodra de DUO u op de hoogte brengt van de lening, mag u nog studiekosten aftrekken voor het studiejaar 2014-2015 en eerder.
Sinds 2013 zijn er vastgestelde bedragen van kracht:
Dit mag u per jaar aftrekken:
MBO |
HBO/WO |
|
2015 |
€1.693 |
€2.443 |
2014 |
€1.677 |
€2.421 |
2013 |
€1.677 |
€2.421 |
Dit mag u per maand in een jaar aftrekken:
MBO |
HBO/WO |
|
2015 |
€141,08 |
€203,58 |
2014 |
€139,75 |
€201,75 |
2013 |
€139,75 |
€201,75 |
Zodra u weet hoeveel u mag aftrekken, vermindert u dat bedrag met de drempel. Indien uw prestatiebeurs lager was dan de vermelde bedragen in de bovenstaande tabellen, dan mag u niet meer aftrekken dan dat lagere bedrag.
Leende u vóór 1 januari 2011 geld aan een startende ondernemer, en schold u dat bedrag - al dan niet gedeeltelijk - kwijt? Dan kunt u die som aftrekken van de belastingen, als u voldoet aan de volgende voorwaarden:
Let op! Als u het geld uitleende in 2010, dan moet u ervoor zorgen dat u de lening ten laatste kwijtscheldt op 31 december 2018.
In de 8 jaren die volgen op het verstrekken van de lening, mag u niet meer aftrekken dan €46.984 per ondernemer. Heeft u het hele jaar lang een fiscale partner? Dan kunt u ervoor kiezen om het aftrekbare verdrag te verdelen tussen u beiden. Geef in dat geval de exacte verdeling duidelijk aan in uw aangifte inkomstenbelasting. Het maximum aftrekbare bedrag is ook dan nog steeds €46.984 per persoon. Als u meer dan dat bedrag kwijtscheldt, dan mag u de rest niet overdragen aan uw fiscale partner.
Voorbeeld U leende €55.000 uit aan een startende ondernemer, en schold binnen 8 jaar na datum het volledige bedrag kwijt. Voor dit kwijtgescholden durfkapitaal mag u maximaal €46.984 aftrekken van de belastingen. U mag dit bedrag verdelen tussen u en uw fiscale partner. Het overblijvende bedrag, €8.016 (€55.000 - €46.984), mag u niet aftrekken of overdragen aan uw fiscale partner. |
U doet een gift als u geld of goederen schenkt aan een goed doel, of als u onvergoed vrijwilligerswerk doet. Dit kunt u mogelijk aftrekken in uw aangifte inkomstenbelasting. Het hangt af van de instelling die de gift ontvangt en van de manier waarop u de gift schenkt.
Is de instelling in kwestie een:
ANBI |
Bijv. instellingen m.b.t. liefdadigheid, levensbeschouwing, religie, cultuur en wetenschap |
Vereniging |
Voorwaarden: De vereniging telt minstens 25 leden, heeft volledige rechtsbevoegdheid en is vrijgesteld van vennootschapsbelasting. Ook is de vereniging gevestigd in een EU-land, St. Maarten, Curaçao, Aruba of de BES-eilanden. |
Steunstichting SBBI |
De stichting is speciaal opgericht om geld in te zamelen voor het jubileum van een SBBI die betrekking heeft op sport of muziek (zoals koren en sportclubs). De Belastingdienst erkent de naam “steunstichting” maar gedurende één kalenderjaar - alleen tijdens dat jaar mag u de giften aftrekken. Giften aan een SBBI zelf mag u niet aftrekken. |
Schonk u de gift als:
U doet een gift aan |
Periodieke gift |
Gewone gift |
ANBI |
Aftrekbaar |
Aftrekbaar |
Culturele ANBI |
Aftrekbaar |
Aftrekbaar |
Vereniging |
Aftrekbaar |
Niet aftrekbaar |
Steunstichting SBBI |
Niet aftrekbaar |
Aftrekbaar |
Extra voorwaarden voor periodieke giften:
Voor periodieke giften mag u het volledige bedrag aftrekken - er is geen vastgesteld maximumbedrag.
Extra voorwaarden voor gewone giften:
Voor gewone giften zijn ook een drempelbedrag en een maximum van kracht. Het drempelbedrag is 1% van uw drempelinkomen met een minimum van €60. Het bedrag dat u meer hebt betaald dan dit drempelbedrag mag u aftrekken. Het drempelinkomen komt overeen met uw totale aantal inkomsten en aftrekposten in box 1, 2 en 3, maar zonder persoonsgebonden aftrek. U mag niet meer aftrekken dan 10% van uw drempelinkomen.
Heeft u een fiscale partner? Dan mag u zowel de giften als de drempelinkomens bij elkaar optellen.
Geeft u een periodieke of gewone gift aan een culturele ANBI? Dan krijgt u extra aftrek. Bij de berekening van uw aftrek mag u de gift verhogen met 25% - of maximaal €1.250. Als het een gewone gift betreft, dan geldt nog steeds het drempelbedrag en het maximum.
Maakt u kosten voor een (culturele) ANBI zonder vergoeding? Dan kunt u de waarde hiervan aftrekken als gewone gift. Dit geldt ook - onder voorwaarden - als u onvergoed vrijwilligerswerk doet voor een (culturele) ANBI.
Let op! Krijgt u een gift terug, nadat u of uw fiscale partner er giftenaftrek voor hebben gehad? Dan moet u dat in uw aangifte inkomstenbelasting aangeven als inkomen. Geef in dat geval de gift op als negatieve persoonsgebonden aftrek. Als het bedrag hoger is dan hetgene dat u eerder aftrok, dan moet u alleen het eerder afgetrokken bedrag aangeven.
Als u de eigenaar bent van een rijksmonumentenpand en u voert onderhoudswerken uit aan het pand in kwestie, dan kunt u mogelijk kosten aftrekken. Aftrekbare kosten zijn onderhoudskosten, dus kosten die u maakt voor vervangingen van onderdelen of herstellingswerken. Verbouwingskosten voor bijv. een uitbreiding van het pand zijn dus niet aftrekbaar.
U moet voldoen aan de volgende voorwaarden:
Indien u subsidies ontvangt voor uw rijksmonumentenpand, dan moet u dat bedrag aftrekken van de onderhoudskosten.
Als u onderhoudswerken aan uw rijksmonumentenpand plant, kunt u op voorhand de aftrekbaarheid van de kosten laten vaststellen door de Belastingdienst.
U mag partneralimentatie voor een ex-partner aftrekken in uw aangifte inkomstenbelasting bij “Betaalde partneralimentatie en andere verplichtingen”. Met een ex-partner bedoelt de Belastingdienst een ex-echtgenoot, iemand met wie u samenwoonde, of een echtgenoot van wie u momenteel duurzaam gescheiden leeft. U leeft duurzaam gescheiden als u een verzoek tot scheiding van tafel en bed heeft ingediend en als u niet meer op hetzelfde adres staat ingeschreven.
De volgende kosten zijn aftrekbaar:
De volgende kosten zijn niet aftrekbaar:
Indien u een fiscale partner heeft, kunt u deze aftrekposten verdelen onder u beiden.
Ontving u partneralimentatie?
U ontving het geld voor het eerst na 31 december 2005 |
U moet een bijdrage Zorgverzekeringswet betalen |
U ontving het geld voor het eerst vóór 1 januari 2006 |
Tot en met 31 december 2017 betaalt u geen bijdrage Zorgverzekeringswet, vanaf 2018 wel. |
Let op! Ontvangen partneralimentatie is inkomen en kan dus een invloed hebben op de hoeveelheid toeslagen die u ontvangt.
Op de website van de Belastingdienst vindt u een uitgebreide lijst met alle aftrekbare en niet-aftrekbare zorgkosten (2019). U kunt de aftrekbare zorgkosten aangeven en aftrekken in uw aangifte inkomstenbelasting.
U moet wel aan de volgende voorwaarden voldoen:
De volgende tegemoetkomingen moet u niet aftrekken van het aftrekbare bedrag:
Soms kunt u kosten aftrekken die u voor anderen maakt, zoals voor uw fiscale partner of voor uw kinderen, als die jonger zijn dan 27 jaar en niet in staat om hun kosten zelf te betalen. Ook kunt u kosten aftrekken voor ernstig gehandicapte personen van minstens 27 jaar als u daarmee samenwoont in gezinsverband. Hetzelfde geldt voor ouders, broers of zussen die bij u inwonen en afhankelijk zijn van uw zorg.
Berekening Het bedrag van alle kosten die u mag aftrekken PLUS de eventuele verhoging* van de specifieke zorgkosten = het bedrag dat u mag aftrekken * Als uw drempelinkomen lager is dan €34.817, dan mag u uw zorgkosten verhogen met 40% (als u op 1 januari 2019 nog niet de AOW-leeftijd had van 66 jaar en 4 maanden) of met 113 % (als u op 1 januari 2019 de AOW-leeftijd had). |
Doet u digitaal aangifte? Dan wordt dit bedrag automatisch voor u berekend.
Als u in het weekend of tijdens vakantieperiodes een ernstig gehandicapte verzorgt die minstens 21 jaar is en die meestal verblijft in een Wlz-instelling, en u daarvoor extra kosten maakt, dan mag u die kosten aftrekken.
U mag kosten aftrekken voor de verzorging van:
De volgende kosten zijn aftrekbaar:
De bedragen gelden per gehandicapte. Verzorgt u meerdere ernstig gehandicapten? Dan mag u de kosten per gehandicapte aftrekken.
U mag geen kosten aftrekken die vergoed worden door bijv. uw zorgverzekering.
Heeft u een fiscale partner? Dan mag u de aftrekbare kosten voor het verblijf maar 1 keer aftrekken, maar u mag ze wel tussen u beiden verdelen op de aangifte.
Kon u in de voorbije jaren uw persoonsgebonden aftrek niet helemaal verrekenen met uw inkomen in box 1, 3 of 2? Dan heeft u een restant persoonsgebonden aftrek. Dit moet u aangeven op uw aangifte inkomstenbelasting. In de daaropvolgende jaren blijft u het restant verrekenen tot er niets meer overblijft.
Heeft u een fiscale partner? Dan is het mogelijk om het restant persoonsgebonden aftrek in de aangifte inkomstenbelastingen te verdelen tussen u beiden.
Uw restant persoonsgebonden aftrek staat vermeld op definitieve aanslag inkomstenbelasting; bij het opstellen van dat document berekent de Belastingdienst het bedrag automatisch. U hoeft dus niet uw restant aan te geven op uw aangifte, maar als u de volledige berekening overlaat aan de Belastingdienst, duurt het langer voordat u uw definitieve aanslag inkomstenbelasting ontvangt.
U kunt uw restant zelf berekenen met behulp van de onderstaande infographic:
Let op! Als u eerder een bepaalde aftrekpost niet gebruikte in uw aangifte, dan kunt u die niet opgeven als restant persoonsgebonden aftrek, tenzij u een bezwaar maakt tegen uw definitieve aanslag van het aanslagjaar in kwestie.
Het is mogelijk dat u aftrekposten heeft en kunt gebruiken, maar dat u geen aangifte heeft gedaan. In dat geval moet u eerst aangifte inkomstenbelasting doen over het jaar waarin u de aftrekposten had - ook als u in dat jaar geen inkomen had.
Met een lijfrente kunt u een extra inkomen sparen. U verzamelt het inkomen door premies te betalen (lijfrenteverzekering) of door geldbedragen te storten op een speciale rekening (lijfrenterekening, lijfrentebeleggingsrecht).
Dat geld blijft geblokkeerd tot een vooraf vastgesteld moment - vaak is dat een tijdstip waarop u het geld het meest kunt gebruiken, zoals net na uw pensioen. Op die manier heeft u op latere leeftijd een appeltje voor de dorst.
Zodra die datum bereikt is, krijgt de begunstigde van de lijfrente (u, uw partner, invalide kind of kleinkind, derden) op periodieke basis een bedrag uitgekeerd.
Bovendien spaart u met fiscaal voordeel: de premies en stortingen kunt u onder voorwaarden aftrekken (zie onder).
Lijfrenten bestaan in drie vormen:
Een lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht is een geblokkeerde rekening waarop u geld kunt sparen dat u later krijgt uitbetaald als lijfrente.
U heeft geen lijfrente als er op voorhand werd vastgesteld dat het totale bedrag in één keer wordt uitbetaald. Krijgt u het bedrag periodiek uitbetaald, maar is de totale hoogte van het bedrag vastgelegd voordat de uitkeringsperiode ingaat? Ook dan telt de regeling niet als lijfrente. Indien er echter alleen een minimumbedrag werd afgesproken - met de mogelijkheid dat de uitkering zelf hoger kunnen zijn - dan geldt het wel als lijfrente.
Als uw lijfrenteverzekering, lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht niet met de onderstaande voorwaarden overeenstemt, dan beschouwt de Belastingdienst ze niet als lijfrente, en mogen de bijbehorende premies en stortingen niet afgetrokken worden in uw aangifte inkomstenbelasting.
Indien uw lijfrente niet meer aan de voorwaarden voldoet omwille van een poliswijziging, dan geldt de procedure voor afgekochte lijfrenten. In dat geval betaalt u (meestal) revisierente (zie onder).
De uitkering moet periodiek verstrekt worden. Dit wil zeggen dat de begunstigde minstens éénmaal per jaar een bedrag krijgt. Ook zijn de periodes tussen de betalingen altijd even lang, en de bedragen even hoog.
Lijfrenteverzekeringen moet u afsluiten bij pensioenfondsen of verzekeringsmaatschappijen die in Nederland gevestigd zijn. Is het bedrijf in kwestie toch gevestigd in het buitenland? En had u al uw lijfrenteverzekering of pensioenregeling vóór u in Nederland kwam wonen? Als u daarop “ja” kunt antwoorden, en het buitenlandse orgaan is erkend door de minister van Financiën, dan geldt dit als lijfrente. U kunt de website van de Belastingdienst raadplegen voor een uitgebreid overzicht van erkende pensioenfondsen en aanbieders van lijfrenten.
Lijfrenterekeningen moet u geopend hebben in een bank of een beleggingsfirma die in Nederland gevestigd is, of een buitenlandse onderneming die erkend werd door de minister van Financiën. Momenteel zijn er nog geen erkende buitenlandse ondernemingen voor lijfrenterekeningen.
Voor lijfrentebeleggingsrecht gelden instituten die in Nederland één of meerdere beleggingsondernemingen beheren, of gelijkaardige instellingen in het buitenland die erkend en toegelaten zijn door de minister van Financiën. Momenteel zijn er nog geen erkende buitenlandse ondernemingen voor lijfrentebeleggingsrecht.
Ontvang nu hulp bij uw aangifte
Voorwaarden voor nabestaandenuitkeringen
Als u een geblokkeerde rekening heeft of beleggingsrecht om dat gespaarde geld later aan uw nabestaanden uit te keren, dan is de uitkeringsperiode onderworpen aan voorwaarden. Zo ontvangt uw (ex-)partner de uitkeringen gedurende een periode die minimaal 5 jaar duurt. Deze termijn moet ten laatste 6 maanden na uw overlijden starten. Als uw nabestaanden de uitkering ontvangen, dan gebeurt dit meteen na uw overlijden.
Zijn de nabestaan in kwestie uw ouders of uw kinderen die ouder zijn dan 30 jaar? Dan loopt de uitkering minimaal 20 jaar. Als uw kinderen jonger zijn dan 30 jaar, dan heeft u drie keuzemogelijkheden:
U kunt de rekening of het beleggingsrecht ook uitkeren aan familieleden die niet uw ouders of kinderen zijn. Hiervoor gelden dezelfde regels als voor uw kinderen, op voorwaarde dat u de lijfrente uitkeert aan uw broers, zussen, neven, nichten, ooms of tantes (of die van uw fiscale partner) of aan de ouders van uw fiscale partner.
Gaat de uitkering naar iemand anders dan de hierboven vernoemde personen? Dan bedraagt de uitkeringsperiode minstens 5 jaar.
Zodra uw lijfrente uitgekeerd mag worden, start de uitkeringsperiode of mag u de lijfrente omzetten in een andere lijfrenteverzekering, -rekening of -beleggingsrecht. Dit kunt u doen in het jaar van de startdatum of in het daaropvolgende kalenderjaar.
Als u recht heeft op een nabestaandenlijfrente of -uitkering, dan heeft u langer tijd: dan kan de uitkeringsperiode starten in het jaar van overlijden of tijdens de 2 daaropvolgende kalenderjaren.
Laat u de uitkeringen te laat starten? Of zet u de lijfrente te laat om? Dan doet de Belastingdienst alsof u uw lijfrente heeft afgekocht. Er gelden dan andere regels (zie onder). Slechts in bijzondere situaties kunt u de termijn laten verlengen; hiervoor moet u uw belastingkantoor contacteren.
Vergelijk gratis 3 boekhouders
In de volgende situaties hebben uw lijfrenten betrekking op de belastingen:
Premies en stortingen mag u onder voorwaarden aftrekken in uw aangifte inkomstenbelasting. U mag dit alleen doen in het jaar waarin u ze heeft betaald, en alleen voor de volgende types:
Als u minder premies en stortingen betaalde en u kan de jaarruimte niet volledig gebruiken, dan kan u het overblijvende bedrag (de reserveringsruimte) binnen 7 jaar aftrekken. Als u dus in 2016 een pensioentekort had van €1.000 (uw jaarruimte), maar u betaalde €750 aan premies, dan mag u voor 2016 €750 aftrekken en de overige €250 (uw reserveringsruimte) aftrekken in een later jaar.
Als u zowel jaarruimte als reserveringsruimte heeft, dan moet u eerst uw reserveringsruimte aftrekken vóór die vervalt. Zodra u de AOW-leeftijd bereikt, mag u de jaarruimte niet meer gebruiken, maar de reserveringsruimte wel.
Van al uw lijfrenteproducten mag u een maximumbedrag aftrekken - om dat bedrag te bepalen voorziet de Belastingdienst een rekenhulp.
Let op! Als u in loondienst bent en u op die manier zelf (een deel van) uw pensioenpremie betaalt, dan mag u die premie niet aftrekken. Uw werkgever hield die premie namelijk in vóór er belasting werd geheven over uw loon.
Krijgt u premies terug die u eerder heeft afgetrokken, omdat u de lijfrente ongedaan maakte? Dan moet u deze in uw aangifte inkomstenbelasting aangeven als inkomen. Als u de lijfrente 30 dagen na overeenkomst ongedaan maakt, dan beschouwt de Belastingdienst dat als een afkoop (zie onder).
Zodra u uitkeringen uit een lijfrente ontvangt, moet u die in uw aangifte inkomstenbelasting opgeven als inkomsten. Hoeveel belastingen u betaalt, hangt af van de hoeveelheid premies en stortingen die u voor de lijfrente heeft afgetrokken.
Als u alle premies of stortingen heeft afgetrokken, worden uw volledige uitkeringen belast. Vul in dat geval op uw aangifte de gegevens van uw jaaropgaaf in.
Als u ze niet of gedeeltelijk heeft afgetrokken, dan moet u hierover belasting betalen zodra uw uitkeringen hoger zijn dan het bedrag van de premies of stortingen dat u niet heeft afgetrokken. U kunt een Verklaring niet-afgetrokken premies of bedragen sturen naar uw uitkeringsinstantie, zodat die daarvan op de hoogte is bij de berekening van de loonheffing. U kunt dan in uw aangifte gewoon de gegevens van uw jaaropgaaf opgeven.
U kunt ook op basis van de Verklaring niet-afgetrokken premies of bedragen zelf berekenen hoe groot het onbelaste bedrag is. Dat deel moet u niet aangeven in uw aangifte inkomstenbelasting. Houd hierbij wel rekening met de jaarlijkse maximumbedragen:
Uw niet-afgetrokken premies dateren van 2009 of eerder |
U mag alle niet-afgetrokken premies en stortingen meerekenen, want hiervoor geldt geen maximumbedrag. |
Uw niet-afgetrokken premies dateren van 2010 of later |
U moet rekening houden met een maximumbedrag van €2.269 niet-afgetrokken premies of stortingen per jaar. Dit bedrag geldt voor al uw lijfrenteproducten samen. Let op! Is uw lijfrente afgesloten vóór 14 september 1999? Dan geldt het maximumbedrag van €2.269 voor elke lijfrente afzonderlijk. |
Voorbeeld U sloot een lijfrenteverzekering en een lijfrentespaarrekening af na 14 september 1999:
U heeft de premies en stortingen van 2009 en 2010 niet afgetrokken. Het totale onbelaste bedrag is dus €7.269: €5.000 (2009) + €2.269 (maximumbedrag 2010) = €7.269 |
Neemt u uw tegoed uit een lijfrenterekening of -beleggingsrecht (gedeeltelijk) op? Of keert uw bank, verzekeraar of beleggingsinstelling u een afkoopsom uit? Dan betaalt u daarover inkomstenbelasting en meestal revisierente.
De uitkeringsinstantie houdt de loonheffing in op de afkoopsom, of op een gedeelte daarvan. De grootte van het belaste bedrag hangt af van de hoeveelheid premies en stortingen die u heeft afgetrokken (zie boven).
U moet revisierente betalen als u een lijfrenteverzekering afkoopt, of als u het tegoed van uw lijfrenterekening of -beleggingsrecht in één keer opneemt. De volgende situaties beschouwt de Belastingdienst eveneens als afkoop van uw lijfrente:
U betaalt geen revisierente over afkoopsommen van oud-regime-lijfrenten. Deze werden afgesloten vóór 16 oktober 1990 of tussen 16 oktober 1990 en 31 december 1991. In dat laatste geval mag er geen premie betaald zijn na 31 december 1991.
De revisierente bedraagt 20% van de waarde in het economisch verkeer van de lijfrenteverzekering, het tegoed van de lijfrenterekening of het lijfrentebeleggingsrecht. Bij afkoop is de waarde gelijk aan de afkoopsom. De Belastingdienst voorziet hiervoor een rekenhulp. Dit hulpmiddel bepaalt ook of het voor u voordeliger is om de rente te berekenen volgens de normale methode of volgens de tegenbewijsregeling. Die laatste kunt u gebruiken als u de lijfrenteverzekering, -rekening of -beleggingsrecht afkocht binnen 10 jaar na overeenkomst.
Als de afkoopsom van uw lijfrente lager ligt dan €4.404 (2019), dan moet u alleen belasting betalen over de afkoopsom, en niet over de revisierente. Dit heet de regeling afkoop kleine lijfrenten. Raadpleeg de website van de Belastingdienst voor uitzonderingen op deze regel.
Ook als u (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt bent, kunt u uw lijfrenteverzekering, -spaarrekening of -beleggingsrecht afkopen zonder revisierente. U moet dan wel na de afkoop nog minstens 12 maanden arbeidsongeschikt zijn. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
Als u in loondienst bent en u met het openbaar vervoer naar het werk reist, dan kan u onder voorwaarden die reiskosten aftrekken van uw belastbaar inkomen. Dit is de reisaftrek, en over die som moet u geen belastingen betalen.
Als u met uw eigen vervoer naar het werk gaat, bijv. met de auto of met de fiets, dan komt u niet in aanmerking voor reisaftrek. Uw werkgever mag u wel een maximumbedrag per kilometer onbelast terugbetalen. Voor 2018 bedraagt dit €0,19 per kilometer.
U heeft recht op de reisaftrek als u voldoet aan de volgende voorwaarden:
Er zijn enkele extra voorwaarden voor houders van een reisverklaring:
Let op! De Belastingdienst aanvaardt geen transactieoverzichten van een anonieme OV-chipkaart.
Voor het aanslagjaar 2019 bedraagt de reisaftrek maximaal €2.116. De precieze hoogte hangt af van de reisafstand (enkele reis woning-werk) en het aantal reisdagen per week. Indien u niet gedurende het volledige jaar reist, maar alleen tijdens een bepaalde periode, dan moet u een evenredig deel berekenen van het aftrekbare bedrag. U moet een vast bedrag aftrekken, niet de hoeveelheid kosten die u in werkelijkheid heeft gemaakt.
Indien uw werkgever zorgt voor uw vervoer of uw vervoerbewijzen, dan komt u niet in aanmerking voor reisaftrek, tenzij u daarvoor moet betalen. Betaalt u aan uw werkgever minstens 70% van de kostprijs van de OV-kaart waarop u recht heeft? En voldoet u aan de voorwaarden voor reisaftrek (zie boven)? Dan mag u het vast bedrag dat van toepassing is op uw reisafstand en aantal reisdagen aftrekken.
Indien uw werkgever u een vergoeding uitkeert om uw reiskosten met het openbaar vervoer te dekken, dan moet u uw reisaftrek verminderen met dat bedrag.
Voor het aanslagjaar 2019 hanteert de Belastingdienst de volgende aftrekbare bedragen:
Afstand enkele reis |
Aantal reisdagen per week |
||||
Meer dan |
Minder dan |
4 of meer |
3 |
2 |
1 |
0 km |
10 km |
€0 |
€0 |
€0 |
€0 |
10 km |
15 km |
€455 |
€342 |
€228 |
€114 |
15 km |
20 km |
€606 |
€455 |
€303 |
€151 |
20 km |
30 km |
€1.011 |
€759 |
€506 |
€253 |
30 km |
40 km |
€1.254 |
€941 |
€627 |
€314 |
40 km |
50 km |
€1.635 |
€1.227 |
€818 |
€409 |
50 km |
60 km |
€1.819 |
€1.365 |
€910 |
€455 |
60 km |
70 km |
€2.017 |
€1.513 |
€1.009 |
€505 |
70 km |
80 km |
€2.087 |
€1.566 |
€1.044 |
€521 |
80 km |
90 km |
€2.116 |
€1.587 |
€1.058 |
€529 |
90 km |
- |
€2.116 |
- |
- |
- |
Wat als u voor uw werk naar meerdere werkplekken moet afreizen? In dat geval kan u alleen reiskosten aftrekken voor die bestemming waar u het meest naartoe gaat. Reist u even vaak naar al die verschillende plekken? Dan trekt u de reiskosten af voor de grootste reisafstand.
Indien u elke week bijv. op maandag, dinsdag en woensdag naar werkplek A reist en op donderdag en vrijdag naar werkplek B, dan mag u reiskosten aftrekken voor beide plaatsen - volg daarvoor de bovenstaande tabel. De som van beide aftrekbare bedragen (één voor de reisroute naar werkplek A en één voor werkplek B) min eventuele ontvangen vergoedingen is uw reisaftrek. Houd wel rekening met het maximumbedrag: voor het aanslagjaar 2019 mag u bijv. niet meer aftrekken dan €2.116.
Na afloop van het aanslagjaar mag u uw reisaftrek aftrekken in uw aangifte inkomstenbelasting. U kunt eventueel aan de Belastingdienst vragen of ze het bedrag alvast op maandelijkse basis aan u kunnen uitbetalen (voorlopige aanslag).
Particulieren mogen hun inkomen uit werk en woning in box 1 (het belastbaar loon) verminderen met eventuele aftrekposten; het overblijvende bedrag is het belastbaar inkomen. Dat bedrag kunt u verminderen met heffingskortingen, belastingverminderingen op de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. U mag uw belastbaar inkomen verminderen met alle heffingskortingen waar u, afhankelijk van uw persoonlijke situatie, recht op heeft.
De algemene heffingskorting is een belastingvermindering op de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen waar iedereen recht op heeft. De hoogte ervan neemt af naarmate uw inkomen stijgt. |
|
De arbeidskorting is een heffingskorting waar u recht op heeft als u een arbeidsinkomen heeft. |
|
De werkbonus is een heffingskorting waar u voor het aanslagjaar 2017 recht op heeft als u geboren bent in 1953 en uw arbeidsinkomen tussen €17.327 en €33.694 ligt. De werkbonus is vervallen sinds 1 januari 2018. |
|
De inkomensafhankelijke combinatiekorting is een heffingskorting waar u recht op heeft als er bij de Basisregistratie Personen een kind is ingeschreven op uw adres en u voldoet aan een aantal voorwaarden. |
|
De ouderenkorting is een heffingskorting waar u recht op heeft als u op 31 december van het aangiftejaar de AOW-leeftijd hebt. |
|
De alleenstaandeouderenkorting is een heffingskorting waar u recht op heeft als u in het jaar van aangifte de AOW-leeftijd heeft en voldoet aan een aantal voorwaarden. |
|
De jonggehandicaptenkorting is een heffingskorting waar u recht op heeft als u jonger bent dan de AOW-leeftijd en voldoet aan een aantal voorwaarden. |
|
De levensloopverlofkorting is een heffingskorting waar u recht op heeft als u geld heeft gespaard met de levensloopregeling en voldoet aan een aantal voorwaarden. |
|
De heffingskorting voor groene beleggingen is een heffingskorting waar u recht op heeft als u of uw fiscale partner belegt in een groenfonds. |
In deze tabel vindt u een overzicht van alle heffingskortingen die van kracht zijn voor 2019. De tarieven verschillen als u de AOW-leeftijd heeft bereikt. Voor 2019 is die vastgelegd op 66 jaar en 4 maanden.
Let op! De werkbonus is vervallen sinds 1 januari 2018, maar u kan deze dus wel nog aftrekken voor het fiscale jaar 2017.
Heffingskorting |
U bent in 2019 jonger dan de AOW-leeftijd van 66 jaar en 4 maanden |
U heeft in 2019 het hele jaar lang de AOW-leeftijd van 66 jaar en 4 maanden |
|
Algemene heffingskorting |
Inkomen box 1 < €20.384 |
€2.477 |
€1.268 |
Inkomen box 1 €20.384 - €68.507 |
€2.477 - 5,147% x (belastbaar inkomen uit werk en woning - €20.384) |
€1.268 - 2,633% x (belastbaar inkomen uit werk en woning - €20.384) |
|
> €68.507 |
€0 |
€0 |
|
Max. uitbetaling als niet- of weinig verdienende fiscale partner geboren is na 31 december 1962 |
€661 |
/ |
|
Arbeidskorting (maximaal) |
Arbeidsinkomen < €34.060 |
€3.399 |
€1.740 |
Arbeidsinkomen > €90.710 |
€0 |
€0 |
|
Werkbonus (maximaal) (vervallen sinds 01/01/2018) |
€1.119 |
/ |
|
Inkomensafhankelijke combinatiekorting (maximaal) |
€2.835 |
€1.452 |
|
Ouderenkorting |
Inkomen box 1 < €36.783 |
/ |
€1.596 |
€36.783 < Inkomen box 1 < €47.423 |
/ |
€1.596 - 15% x (verzamelinkomen - €36.783) |
|
Alleenstaandeouderenkorting |
/ |
€429 |
|
Jonggehandicaptenkorting |
€737 |
/ |
|
Levensloopverlofkorting |
€215 |
/ |
|
Heffingskorting groene beleggingen |
0,7% van vrijstelling in box 3 |
0,7% van vrijstelling in box 3 |